Gisteren moest ik voor een vergadering naar Brussel. Met de auto naar daar rijden zou echt een straf zijn, dus nam ik de trein (wat ook niet altijd een pretje is, maar gisteren geen klachten). Ik was wat te vroeg, dus trakteerde mezelf nog op een warme chocomelk van Starbucks en zette me op een bankje in het station. En dan is er altijd wel iets te zien, mensjes kijken is nu eenmaal een leuke hobby. Maar eigenlijk vond ik het vooral deprimerend wat ik zag. Rijen van mensen die worden uitgespuwd door de treinen die even halt houden. Om dan in een lange stoet het station uit te snellen, op weg naar hun job. Ieder voor zich, om ter snelst naar de bus of naar kantoor, zonder een greintje aandacht te besteden aan die voor, achter of naast je loopt.
Ik zou niet weten hoeveel mensen ik gisteren zo heb zien passeren, maar degenen die er gelukkig uitzagen kan ik op 1 hand tellen denk ik. Het is ook echt afstompend, ’s morgens heel vroeg de trein op moeten stappen om dan zo lang onderweg te zijn. En te weten dat je ’s avonds hetzelfde ritueel mag ondergaan om thuis te geraken. Ik vind het altijd zo’n verloren tijd. Ok, je kan onderweg iets lezen of een dutje doen, maar dan lig ik toch liever wat langer in mijn bed, dan dat ik me moet haasten om de trein te halen om dan daar mijn slaap in te halen. Gelukkig is het voor mij geen dagelijkse kost meer. Moest ik samenwerken met mijn collega’s niet zo belangrijk en leuk vinden, ik zou echt een goeie thuiswerker zijn. Want zelfs nu ik vaak al wat dichter bij huis kan werken, vind ik een half uur onderweg zijn soms nog te veel van het goede. Maar tussen die ongelukkige pendelaars in Brussel hoef ik gelukkig niet te vaak te lopen.